Tien kleine negertjes

Uit mijn jeugd ken ik dit versje. Het is absoluut niet mijn bedoeling iemand te kwetsen door het woord neger te gebruiken; het versje was nu eenmaal zo en ik heb het niet verzonnen. Het heeft wel met mijn werk te maken en geeft precies mijn gevoel op dit moment weer. Ik zie mezelf namelijk als een van de laatste negertjes 🙂 Ik beloof echter plechtig om me niet op te hangen.

Tien kleine negertjes

Tien kleine negertjes gingen uit eten langs verre wegen.
Eén stikte in zijn drankje – toen waren er nog negen.
Negen kleine negertjes praatten tot diep in de nacht,
Eén kon niet wakker worden – toen waren er nog acht.
Acht kleine negertjes kwamen op een eiland aangedreven,
Eén zei, dat hij niet verder wou – toen waren er nog zeven.
Zeven kleine negertjes kapten hout met een kapmes,
Eén sloeg zichzelf in tweeën – toen waren er nog zes.
Zes kleine negertjes hielden een honingbedrijf,
Eén werd gestoken door een bij – toen waren er nog vijf.
Vijf kleine negertjes kregen met het recht gemier,
Eén kwam terdege in de knoei – toen waren er nog vier.
Vier kleine negertjes gingen naar zee en ie,
Eén rode haring verzwolg er een – toen waren er nog drie.
Drie kleine negertjes gingen naar Artis mee,
Eén grote beer drukte er een fijn – toen waren er nog twee.
Twee kleine negertjes gingen naar het zonnebad heen,
Eén schroeide de zon een gat in zijn bast – toen was er nog maar één.
Eén klein negertje bleef helemaal alleen.
Hij hing tenslotte zich maar op – dus bleef er toen niet één.

Tien kleine negertjes Meer lezen »